Dag 9: Vandaag onze vrije dag. Tijd dus voor een beetje actie in dit busrijke reisje. Een fietstocht over La Cumbre naar Coroico, maar niet zomaar een. Deze ademloze downhill mountainbike tocht is berucht. Deze weg is beter bekend als “The Death Road” of “The World’s most dangerous road”. Dit is de doorgaande weg tussen La Paz en Coroico en daalt vanaf 4670 meter tot 1295 meter over een lengte van 64 kilometer en duurt ongeveer 5 uur. Na een derde van de route over een geasfalteerde weg afgelegd te hebben, veranderd deze is een smalle
En in een woord: GEWELDIG. Het eerste stukje over het geasfalteerde gedeelte is goed te doen en hierop gingen we met een noodgang naar beneden. Alleen de wind en luchtweerstand hield je tegen om nog sneller te gaan. Snelheden van rond de 40 a 50 kilometer is hierbij niet uitgezonderd (ik had geen zin om de rem te gebruiken als het niet nodig was).
de snelheid en zonnige weer was het ook erg stoffig op de weg. Het laatste stukje naar ons eindpunt gingen we zelfs van de weg af en via een smal paadje omlaag. Hiervan hadden er voor mij wel meer stukken van in gemogen. Maar
daarna was de fietstocht toch echt over. Een heerlijk warme douche stond ons al op te wachten en na ons opgefrist te hebben was het tijd voor een overheerlijke lunch.
Aangezien we bij het eindpunt in de jungle beland waren (waar zijn die kale bergen gebleven?) waren hier ook diverse papegaaien en aapjes, naast de Lama’s en Alpaca’s. Maar uiteindelijk moesten we toch weer terug naar La Paz en met de bus deden we er ongeveer 2 uurtjes over om dezelfde route weer omhoog te komen.
De organisatie ter plaatse was zeer goed geregeld. We hadden fietsen met schijfremmen (beter dan remblokjes) en vering, beschermende kleding vanwege stof en nattigheid
(watervalletje langs de weg), voldoende voedsel en water. En een heerlijk warme douche tegen het stof wanneer we bij het eindpunt waren aangekomen. Ook werd door de organisatie een video en diverse foto’s gemaakt over de gehele route, welke we op CDrom meekregen. En als klap op de vuurpijl ook nog een T-shirt (I survived death road). Voor dit alles hoefde ik maar het luttele bedrag van 50 dollar te betalen (ongeveer 45 euro, dat red je nooit in Europa).
Dag 10: Onze tweede dag in La Paz was weer vrij in te vullen. Samen met Arjen en een aantal anderen van de groep ben ik met een tour mee geweest. Deze tour zou ons brengen naar de Valley of the Moon en naar Tiwanacu, een archeologische plaats.
Deze dag begon al goed. Nadat we met z’n allen in een bestelbusje gestapt waren kreeg de chauffeur de motor niet meer aan de gang. Dus wij weer uitstappen. Na een half uurtje in een nabijgelegen koffiezaakje gezeten te hebben was er een ander bestelbusje geregeld. En deze had een draaiende motor.
Als eerste zijn we naar Valley of the Moon (maanvallei) gereden. Deze ligt onderin het dal van La Paz op een klein half uurtje rijden vanaf het hotel. Hier zie je hele grillige rotsformaties, waarvan ze zeggen dat het een beeld is van de oppervlakte van de maan. Aangezien ik nog geen vakantie op de maan heb gehouden, zou ik dit niet kunnen vergelijken. Maar de rotsformaties waren wel erg mooi om te zien.
Daarna zijn we door de stad
richting Tiwanacu gereden. Dit deden we via diverse achteraf weggetjes, waarbij de chauffeur vergat dat er een reservewiel onder de wagen hing. Bij een drempel viel deze dan ook van de wagen af. Gelukkig konden we het met ductape (don’t leave home without it) repareren en onze weg vervolgen.
Ongeveer 40 kilometer west vanaf La Paz op de hoogvlakte ligt Tiwanacu. Hier is een
Het museum is stelt daarom ook niet veel voor met wat potjes en een paar foto's. De site maakt dit echter ruim goed. Van de enorme tempel Akapana is helaas weinig meer over dan een berg zand. Dit is gedeeltelijk uitgegraven waarbij de randen van de tempel te zien zijn. Daar naast ligt de semisubterraneo (halfondergronds). de wanden bestaan uit grote verticale stenen, de tussenruimten zijn prachtig passend en
zonder cement opgevuld met kleinere steentjes terwijl diverse koppen uit deze muur steken. In het midden staat een enorme stele. Direct hierachter ligt de Kalasasaya; een poort geeft zicht op een bijna gave monoliet van El Ponce, een metershoge stenen constructie. Even verderop binnen deze enorme ommuurde verhoging staat de beroemde Puerta del Sol (zonnepoort) mooi versierd met de zonnegod en andere figuren. Deze schijnt alleen in vroegere tijd op een andere plaats te hebben gestaan.
Het mooiste van dit geheel vond in toch de muren, die kaarsrecht en haaks geplaatst waren.
’s Middags zijn we vertrokken richting de zilvermijnen. In 1544 ontdekte een Peruaanse indiaan, Diego Huallpa, bij toeval de zilverrijke berg. Hij was zijn lama's aan het hoeden en miste opeens twee dieren. Na de hele dag zoeken en nog niets gevonden maakte hij een vuurtje 's avonds om warm te worden. Vuur betekent in de Quechua taal "Potojsi" (explosie, donder). Het vuur werd zo heet dat de grond eronder begon te smelten, en een glinsterende vloeistof uit de grond kwam. Tot zover de legende.
Deze zilvermijn is een coöperatieve mijn, dus eigendom van de mijnwerkers zelf. De manier van werken is niet (of nauwelijks) veranderd sinds de Middeleeuwen. Ongelooflijk om te zien onder welke primitieve omstandigheden deze mensen hier dag in dag uit moeten werken. Aardedonker, blootgesteld aan allerlei gassen en chemicaliën
Onze tocht begon met een bezoek aan de markt waar we cocabladeren, alcohol, dynamiet en sigaretten kochten voor de mijnwerkers. Hierna hebben we onze mijnwerkerskleding aangetrokken en zijn de berg op gereden. Daarna zijn we via diverse gangen door de mijn gelopen, waarbij we moesten uitkijken voor gaten in de vloer. Die konden nog wel eens diep zijn. Hier hebben we ook diverse mijnwerkers gesproken. We hebben ook de duivel bezocht in de berg. Het is een keramisch figuurtje waar sigaretten, alcohol en cocabladeren
geofferd worden om de duivel te eren. De mensen denken dat de duivel de mineralen bezit, en willen hem daarom gunstig stemmen. Na dit bezoek hebben we de mijn weer verlaten en zijn we terug gebracht naar het hotel.
‘s avonds zijn we naar Uyuni gereden. Weer in een bus waarin het tocht. En vooral ´s nachts is dat natuurlijk niet echt prettig. Onderweg werden we ook nog aangehouden door de narcoticabrigade. Maar na een tocht van zo’n 6 uurtjes en ongeveer 250 kilometer (!?) kwamen we dan koud en verkleumd aan in Uyuni. Na een korte wandeling naar het hotel, konden we eindelijk ons warme bed in kruipen.